F Klas 5 | Taalbeschouwing: |
Referentieniveau in relatie tot de doelen uit Taalinlijn
Taalbeschouwing |
|
1. Gebruik van taal |
|
kent de rol van argumentatie, kan feiten en meningen onderscheiden
|
Kent de rol van argumentatie, kan feiten en meningen onderscheiden. Kan de luisteraar(s) boeien door middel van concrete voorbeelden en ervaringen. |
heeft oog voor stijl van uitingen teksten
|
Kan het verschil tussen formele en informele situaties hanteren. |
kent het verschijnsel vaktaal en jargon
|
Kan het verschil tussen formele en informele situaties hanteren. |
ontwikkelt attitudes ten aanzien van vreemde talen |
Kent termen leenwoord, moedertaal, tweede taal, vreemde taal, standaardtaal, dialect, meertalig |
kent enkele termen om over de stijl van taal te kunnen spreken en denken |
Synoniem, symbool, context, letterlijk, figuurlijk, uitdrukking, |
2. Vorm en klank van taal: |
|
kan tekensystemen en klanken in verschillende vreemde talen en oude culturen met elkaar vergelijken |
Kan tekensystemen en klanken in verschillende vreemde talen en oude culturen met elkaar vergelijken in geschiedenisperiode aan bod komend (spijkerschrift, hiëroglyfen, Indische, Griekse en Romeinse teksten en tekensystemen) |
(her)kent teksten met klankconventies zoals hexameter, limerick |
|
hanteert directe en indirecte rede |
Kan directe en indirecte rede actief toepassen in mondeling en schriftelijk taalgebruik. |
onderwerp, lijdend voorwerp, hoofdzin, bijzin, gezegde, persoonsvorm |
herkent het onderwerp, lijdend voorwerp, hoofdzin, bijzin, gezegde en de persoonsvorm in een gegeven zin. |
ontwikkelt oog voor lijdende en bedrijvende vorm, vragende vorm |
Herkent de lijdende en bedrijvende vorm en de vragende vorm in een gegeven tekst. |
Download het hele word doc voor klas 5